De Eolische eilanden: zalig!!!

Op vrijdag 2 juni lieten we het mooie Tropea achter ons en voeren we richting Eolische eilanden, meer bepaald Lipari, het grootste van de zeven, en gelegen op een 50 mijl (10 uur varen). Hier zullen we voor het eerst voet zetten op Siciliaanse bodem. De tocht verliep volledig op motor wegens terug nauwelijks wind. Gelukkig scheen de zon.

De haven van Lipari

Bij het binnenvaren van de haven kregen we terug weer dat heerlijke eilandgevoel. Een klein mediterraan havenstadje, met zijn voeten in het water, maar ook tegen en op een rots gebouwd. Vooral witte huisjes en….veel ferryboten in alle maten en kleuren. En al die boten hadden één zelfde kenmerk: ze zorgden bij het binnen- en buitenvaren, meestal aan hoge snelheid , voor veel golven. Golven die doordrongen tot aan de steigers in de haven en ervoor zorgden dat de aangemeerde jachten op een onprettige manier heen en weer schommelden. 

Porto Pignatora

De haven, die wij hadden gekozen, Pignatora, lag iets buiten het centrum ( we hadden gehoopt ver genoeg om de deining te vermijden – quod non) en had op Navily, een boekingsapp voor jachten, de beste score van alle mogelijke ligplaatsen. En het was OK. Zeer behulpzaam en supervriendelijk personeel, ruime en propere douches en toiletten, en een gratis shuttle met taxi ( 1 retourtje per dag) naar het stadscentrum. We hebben er de eerste dag al van geprofiteerd en ons laten voeren naar het restaurant Corallo waar we heerlijk hebben kunnen proeven van de lokale Siciliaanse vislekkernijen. Deze mooie dag werd echter niet gevolgd door een rustige nacht. De deining bleef aanhouden waardoor de boot, die ook te strak was aangespannen, aanhoudend schommelde. Hierdoor hadden we onze les geleerd en maakten we de volgende nachten voor het slapengaan de meertouwen veel losser, zodat de boot er veel minder aan trok.

We zouden ineens 2 dagen blijven liggen in Lipari. De eerste dag het stadje en ruime omgeving verkend. Onze stappenteller sloeg tilt.

Het kleine vissershaventje van Lipari

Maar we waren niet alleen. De vele ferryboten braakten massa’s toeristen uit. Veel van hen waren dagjestoeristen, maar we zagen er toch al heelwat met rolkoffertjes, op weg naar hun hotel of Airbnb. De terrassen deden gouden zaken, waar wij toe bijdroegen. Het was ook heerlijk onder het zonnetje.

In de late namiddag dan nog te voet naar het badplaatsje  Canetto, aan de over kant van de heuvel waar onze ligplaats was. Niet echt veel soeps. Verwacht ook geen mooie witte zandstranden op deze vulkaaneilanden: het strand bestaat uit zwart zand en keien. Maar het water is er wel zeer helder, en zeker niet koud. Want we hebben er onze grote teen in gestoken. En er zijn een paar gelaterias waar je lekkere ijsjes kunt proeven. Done.

De volgende dag behielden we onze ligplaats, maar konden we wel een tochtje met de boot maken, naar een baaitje op een uurtje varen, Punta Crepazza.

Ankeren in de baai van Punta Crepazza

Met de zon, die nog altijd van de partij was, was dit ideaal. En het was een prachtige ankerplaats, rustig met slechts een 10-tal andere boten die daar ook voor anker lagen. Superhelder water, ideaal om te snorkelen. Eén bemanningslid durfde echter niet in het water, omdat het te diep was: ze kon er niet staan. Wel duidelijk gemaakt dat, als zij er kan staan, wij dan wel een probleem zouden gehad hebben met de kiel van onze boot. Enfin, het snorkelen was zalig, het water gepaste temperatuur, maar veel soorten vissen waren er toch niet te bespeuren. Als niet- kenner kon ik er maar 3 soorten ontwaren.

O ja, we hadden het lumineuze idee opgevat om op onze boot, voor anker liggende, te barbecueën (met onze gasbbq uiteraard).Achteraf gezien toch niet zo een bijster goed idee. Het opzetten van zo een ding is nogal omslachtig, de groenten en het vlees moesten nog worden geprepareerd, en het duurde daarna nog meer dan een hongerig uur voordat vlees en groenten voldoende gaar waren. Een goede côte á l’os zouden we op dit toestel de nek omdraaien. Maar het heeft toch gesmaakt.

5 juni. Salinas was het tweede eiland, dat we zouden verkennen. Het was maar een 2 uren varen verwijderd van Lipari. Maar toen we om 13 u de haven opriepen om binnen te varen kregen we de boodschap, dat we te vroeg waren en er heel wat boten nog moesten uitvaren. Een uurtje wachten wat we vulden  met op zeil in het beetje wind wat rond te dobberen. Tegen dan was het kleine haventje maar halfvol en hielpen de immer behulpzame ormeggiatori ons bij het aanleggen. Terwijl Lipari nog een stad kan genoemd worden, is Salinas een havendorp. Met maar 1 smalle autovrije  hoofdstraat, een mooie kade, een aparte haven met een steiger voor de onvermijdelijke ferryboten, die dus geen deining konden veroorzaken in de jachthaven ernaast, en op die kade een beperkt aantal horecazaken. Rustig.

Haventje van Lipari

Toen we na onze eerste verkenning terug bij de boot kwamen zagen we de boten binnenstromen. Boten, die van andere eilanden kwamen of die daar voor vóór de haven op anker lagen. En begon het te regenen. En wakkerde de wind serieus aan, tot 6 beaufort. Begrijpelijk dat iedereen de veilige beschutting van de haven had opgezocht. De ormeggiatori klopten overuren, maar steeds met de glimlach.

’s Avonds hadden we een tafel gereserveerd bij “nni Lausta” (opgenomen in de Michelin), waar we onder een paraplu naar toe trokken. Een festijn! Lokale gerechten met een hoek af.  Wij kozen voor 3 opeenvolgende gerechten, die we telkens met 2 deelden. En de halve porties waren nog meer dan voldoende. We waren echt enthousiast. En blijkbaar was dit ook de chef opgevallen, want die kwam een leuke babbel met ons opsteken. De man (54 jaar) houdt het blijkbaar voor bekeken. Hij kookt nog altijd even graag en even creatief (wat we enkel konden beamen), maar heeft vooral problemen met het personeel. Niet loyaal, en rap weer weg, waardoor hij continu nieuwe mensen moet opleiden en voortdurend moet waken om de kwaliteit te behouden. Hij overweegt binnen de drie jaar de zaak te verkopen en…..filosofie te gaan studeren. Van een carrièreswitch gesproken. Op het einde deed hij nog een stuk af van de rekening. Een ervaring .

Bij het buitengaan regende het niet meer

6-7/6 Salinas verkennen.

Dicht bij de haven hadden we alweer een pasticceria gevonden, wat voor ons wel belangrijk was: ze zijn al ’s morgens vroeg open en beschikken (meestal) over propere toiletten. Want de sanitaire ruimte van de haven was, op zijn italiaans, “tijdelijk” buiten gebruik. Maar, volgens de havenmeester, zou dat binnen 14 dagen zijn opgelost…..we zien wel.

We hebben de volgende 2 dagen onze boot wat vrijaf gegeven, en hebben Salinas te voet verkend. Zeer rustig dorpje, voor zover de ferryboten niet langskomen en bendes toeristen lossen of laden. In feite zijn er maar 2 belangrijke straten: de Lungomare, de straat langs de zee, met een paar terrasjes en de “ hoofdstraat”, een ( bijna) verkeersvrij straatje tussen de oude huisjes, parallel met de Lungomare, en waar vooral winkeltjes en een paar restaurants zijn gevestigd, die met zijn allen ( en met teveel) hengelen naar de interesse van de toeristen.

Vervolgens heb je nog rond de haven, waar de ferryboten aanleggen, nog een bijkomend aantal horecazaken (waaronder ons pasticceriatje) and that’s it. Maar wel gezellig.

Op wandelafstand (1 uurtje) heb je dan nog een klein haventje, met vuurtoren, en terug een 6 tal horecazaken. En zwemgelegenheid tussen de rotsblokken, die het haventje beschermen. Wij zijn er te voet naar toe gegaan, maar de meeste bezoekers werden ofwel met bootjes aangevoerd, ofwel met (mini)busjes vanuit Salinas.

We hebben daar één “kleine” snack gegeten, met 2 te delen, maar zelfs dit kregen we niet op. 

Op 8/6 de Arwen nog eens aan het werk gezet om het nabijgelegen (10 mijl) eiland Paranea jj bezoeken. Het had vanacht weeral geregend, en ook de dag zelf was meestal bewolkt. Paranea heeft de naam “St-Tropez van Sicilië”. Een boeitje vóór de haven (pontons zijn er niet) zou ons, in het huidige tussenseizoen, minimaal 100€ kosten per nacht. Niet aan ons besteed, wat denk je? We waren wel van plan om in het baaitje, juist vóór Paranea, voor anker te gaan en een duikje in zee te wagen. We hadden onze zwemkledij al aan. Er lagen al heel wat boten in de baai, maar toch vonden we al vlug nog een geschikte ankerplaats. Ann stond al op de voorplecht, de ankerbediening in haar handen. Ik positioneerde de Arwen mooi in de wind en riep tegen Ann dat ze het anker mocht vieren. Er gebeurde echter niets. Anker weigerde alle dienst. Ik ben dan op mijn beurt naar voren gegaan, maar kreeg het zelfde resultaat. Nada. En gezien we tussen de andere boten dreven, en een onzachte aanraking nabij was, hadden we geen ruimte om veel te experimenteren. En moesten we dus, uiteraard wat teleurgesteld, onze plannen en het terrasje in Paranea vergeten, en ons tevreden stellen met langs het stadje te varen, weliswaar met een fris pintje aan dek, en van verre de terrasjes met de verrekijker te beloeren. Ik had ergens gelezen dat een gewoon drankje daar snel 10€ kost. Dat hadden we tenminste bespaard…

En het terrasje op Salinas achteraf was veel goedkoper.

Intussen was de hemel eindelijk uitgeklaard en was het warm genoeg om ’s avonds brochetjes te barbecueën, niet voordat ik, met een simpele tik met de hamer, ons vastzittende anker weer had losgemaakt. Weeral wat bijgeleerd. Zelfs op onze “gezegende” leeftijd nooit te oud om bij te leren.

9/6. Goodbye mooie Salinas, we gaan wat sulfer opsnuiven in Vulcano.

Naast, uiteraard Stromboli, die we reserveren voor een bezoek met de kids, als die bij ons langskomen, begin juli, is er nog een andere vulkaan actief op de Eolische eilanden, op het eiland Vulcano (what’s in a name?).

Daar ging onze tocht vandaag naartoe. In de late voormiddag, een heel klen afstandje heel traagjes op zeil, de rest op motor, konden we aanmeren in de “marina” de Vulcancello, de enige haven met steiger van dit eiland. Aan de overzijde, een paar 100 meter verder en enkel afgescheiden door een kleine landtong was er ook een “haven”, maar dan kon je enkel ankeren (wat voor bepaalde bemanningsleden nog steeds geen optie was).

En uiteindelijk was het echt geen goed idee om aan te meren in Vulcancello. In de kleine baai, waar de marina ligt, komen ook de ferryboten toe. En er zijn er veel! En elke ferryboot, die (uiteraard, want het zijn italianen) met volle snelheid (wat illegaal is, maar de havenpolitie die in elke haven aanwezig is houdt zich met zo iets futiels niet bezig – wat ze dan wel doen vraag ik mij nog alle dagen af) de baai binnenvaart, veroorzaakt zoveel deining dat die het drijvende ponton, waaraan we aangemeerd lagen, meters op en neer deed gaan en onze boot zo ernstig deed schommelen dat ik vreesde dat de klemmen zouden afbreken. Gelukkig voor onze nachtrust kwam de laatste ferry rond 20u30 aan (maar de eerste de volgende dag al om 6u30, wat we goed geweten hebben).

In de namiddag dan gewandeld naar het kleine centrum. Dat de vulkaan nog altijd actief was, konden we zien aan de witte dampen, die vanop de top naar boven kronkelden. En konden we ook ruiken. Ik dacht eerst dat het stonk naar het putteke. Totdat we ons realiseerden dat dit je reinste zwavelgeur was. Stinken deed het daar! Vooral aan de kant van de zee waar we, dicht bij het strand, de zwavelgassen zo uit het zeewater zagen opborrelen. 

Het stadje zelf gaf een verwaarloosde, uitgeleefde indruk. Veel horeca, nogal wat hotels (wie wil daar verblijven in al die stank?) en bijna alle gebouwen hadden dringend (en meer dan dat) een lik verf nodig. Misschien is het daar in volle zomer veel drukker (we komen hier sowieso terug met de kids), maar nu zat er amper volk op de terrassen of op de ligstoelen aan het strand. Toch geen topbestemming naar onze goesting.

10/6. We laten met Vulcano de Eolische eilanden achter ons en koersen naar Capo d’Orlando.

Het had terug goed geregend, vanacht. Maar langzaam toond de zon zich weer in haar volle glorie, wellicht beschaamd voor de vele regen, en ze zou ons vandaag niet meer verlaten. Ideaal dus om, voordat we zouden vertrekken, nog eens die zwavelbaden te proberen. Terug naar het strand gewandeld, en ietwat aarzelend in het water gewandeld. En inderdaad, de zwavel borrelde rondom ons uit het warlme water. De stank namen we er bij. Toch een heel speciale sensatie.

Maar we moesten verden, en dus terug naar de boot. Op motor de 12 mijl naar Capo d’Orlando afgelegd. De marina is terug van dat poepsjieke soort, met luxueus havenkantoor (en, gelukkig, even luxueus sanitair met echte badkamers met toilet, lavabo en heerlijke douche). De haven omgeven door horeca, marinashops, botenverkopers en charterbedrijven. Zoals we ook al bij het binnenvaren hadden gemerkt, was dit één van de belangrijkste charterhavens van Sicilië. Vooral gericht op zeilcruises naar de Eolische eilanden. Daar zal het vanaf nu superdruk zijn, telkens vanaf zondag tot vrijdagochtend. De vrijdagavond moeten die boten terug in de thuishaven zijn, waar ze zaterdagavond de nieuwe huurders ontvangen, die op zondagochtend terug uitvaren. We zijn gewaarschuwd voor de zomer!

En er is daar ook een supermarkt (met afschuwelijk hoge prijzen), ideaal voor de toeristen die voor 1 of 2 weken boodschappen willen inslaan (en nog idealer voor de supermarkteigenaar). De groep vóór ons aan de kassa had een rekening van 980€, voor 8 man, voor 1 week.

Wij hebben het rustiger gehouden.

Het teentje van Italië

Op 25 mei lieten we dan de drukke, maar prachtige Amalfitaanse kust achter ons en zeilden (toch de helft van de tocht) naar Agropoli, een slaperig stadje. Zeker slaperig voor de zeilers, want de meeste van de 8 steigerhouders hielden hun boeltje nog gesloten. Aan onze steiger waren we de enige bezoeker.

Agropli was begiftigd met een oud en omwald historisch centrum, boven op de rots die uit de zee rees, naast de haven.
Dit impliceerde dus een nogal zware wandeling (warm en bergop) maar dan wel de moeite waard. Het stadje binnen de muren heeft nog al zijn charme bewaard, én we werden daarenboven getrakteerd op een mooi uitzicht op de haven. En trakteerden we onszelf, genietende van het uitzicht, met een fris pintje op het enige terrasje dat we konden vinden.
Terug aan boord gegeten. Minder restaurants moet de hoge liggelden compenseren…

De haven van Agropoli

De dag daarop verder naar het zuiden, naar Acciaroli, volledig op motor onder een halfbewolkte hemel. De gemeentelijke haven opgebeld. Niemand nam op. VHF? idem dito. Er was nog een private steiger. Daar namen ze wel op, maar enkel om te zeggen dat ze gesloten waren. inderdaad nog geen hoogseizoen. Dan maar zelf aangemeerd. Met uitzondering van een arbeider, die daar aan het klussen was en ons een handje heeft geholpen, niemand gezien. Wat gewandeld door het niet onaardige stadje, en ‘s avonds terug aan boord gegeten. We hadden hier wel een dag liggeld uitgespaard.

Zaterdag de 25ste volgende etappe, Camerota. Maar niet vóórdat we een koffietje met croissant in de pasticeria aan de haven hadden genuttigd, en zo dus naar het toilet konden gaan, bij gebrek aan beschikbare havenfaciliteiten. Het was weer goed warm en volop zon, tenminste in de voormiddag. Maar toen we in de namiddag boodschappen wilden doen, kregen we een gezonde plensbui over ons. Gelukkig werd het tegen de avond terug droog zodat we zonder paraplu naar het restaurant ”Amore y Mare” konden stappen, gelegen in de binnenstad. Een supersympathieke patron, die wat Frans sprak, en nog een tijdje in België had verbleven, stelde voor ons het menu samen: eerst een schotel met 5 verschillende bereidingen van ansjovis, en daarna Bacala (geweekte gezouten kabeljauw, zoals in Portugal en Spanje) in de oven gebakken met een lokale saus. Telkens 1 portie, om met 2 te delen. Machtig lekker én goedkoop. En de patron trakteerde ons nog op een lokaal digestiefke. Meer moet da nie zijn.

Op 28 mei naar het mooie Maratea (2* in de Groene Michelin). Ook een mooie kleine haven, ingesloten tussen de rotsen, met een piepklein gezellig pleintje en de obligate horeca ( grootste deel van de dag meestal gesloten). Enkel een kleine wandeling mogelijk, en dus maar (het enige open) terrasje aangedaan. Juist op tijd terug op de boot toen het onweer van de dag in alle uitbundigheid uitbrak. Gelukkig was het tegen 19u uitgezongen en uitgeregend.

We hadden beslist om 2 dagen in Maratea te blijven, om het oude stadje hoog in de bergen te bezoeken. Er was een bushalte op het pleintje, maar geen bussen. Dan maar een taxi genomen aan een redelijke prijs voor een rit die toch 20 minuten duurde. En onder een stralend zonnetje konden we de kronkelstraatjes met stokoude huizen in alle soorten pasteltinten bewonderen en zijn 44 kerken en kapellen proberen te tellen. Wel een probleem om tegen de middag wat te eten te vinden. Ook hier was quasi alle horeca (nog) gesloten. Uiteindelijk, op een terrasje van een pastisserie, een broodje met gesmolten lokale kaas genomen. Lekker. In de namiddag begon de hemel weer serieus te overtrekken, maar de bui van de dag had gelukkig besloten Maratea links te laten liggen. 

Het idyllische haventje van Maratea

Met de taxi terug naar de boot en er ’s avonds, het was weer opgeklaard, voor de eerste keer, buiten kunnen eten .

Dinsdag verder, naar Citraro. Een tocht van 6 uur, volledig op motor. Maar de zon was weer van de partij. De haven van Citraro was een goed uitgeruste, grote haven, maar zonder veel persoonlijkheid, én ver van alles verwijderd.

Citraro

Te lui (en te dom) om onze fietsjes uit te halen, zijn we dan maar tevoet naar de dichtsbijgelegen winkel (Lidl) getrokken. 35 minuten in de hitte  ! Leuk was anders. Maar met het ingeslagen proviand konden we toch terug buiten in de kuip van de boot van een lekker avondmaal genieten. Maar de muggen genoten ook van ons. (De vele regen van de voorbije weken was ideaal om de muggenbevolking te doen exploderen).

De laatste dag van mei zeilden we naar Tropea, onze laatste haven op het Italiaanse vasteland. Een tocht van 50 mijl, of dus nagenoeg 10 uur varen. Zeilden? Met volle moed hijsten we de zeilen, toen we nog maar juist de haven hadden verlaten. En vlug wakkerde de wind aan, van 14 naar 21 knopen. Hoogtijd om een reef te steken. En toen we erna terug verder wilden varen…viel de wind als een baksteen.  Ontgoocheld terug de motor aangezet en rustig verder gevaren. Na de middag, met nog 3 uur voor de boeg, zagen we voor ons vervaarlijk donkergrijze wolken opdoemen. Het dagelijks onweer was weer op het appel. En dit zorgde ook voor terug aantrekkende wind, eerst uit veranderlijke richtingen, maar wat later hadden we een gezonde 4 bft en konden we een uurtje zeilen. Toen klaarde het opnieuw op, verdween het onweer in het niet, en eveneens de daarbijhorende wind. Motor terug aan. En zo Tropea binnengevaren.

De haven van Tropea, incusief wasserette

Een mooie ruime haven, bekwame hulp van het personeel, goede ontvangst in het havenkantoor en, na een snelle inspectie, zeer uitgebreide en propere voorzieningen: mooie propere toiletten en douches, een minisupermarkt en een wasserette. En het stadje lag, als je 196 trappen wil bestijgen, zeer dicht bij. En ook de zon was van de partij. De rest van de dag gespendeerd aan het verkennen van het oude Tropea. Waar we niet alleen waren. Hier was het topseizoen dus wel al begonnen, maar gelukkig nog geen Amalfitaanse toestanden. Afgesloten met een lekker en betaalbaar etentje in l’Osteria Antica Androne, ondergebracht in een 17de eeuwse palazzo (waarvan ze er blijkbaar veel van hebben in Italië). We hebben wel binnen gegeten, want na zonsondergang was het nogal frisjes.

Over donderdag 1/6 moet ik niet veel woorden vuil maken, want we hebben integendeel alles schoon gemaakt. Ann deed overuren in de wasserette en ik heb de boot gekuist. En zo waren we klaar om morgen het siciliaanse grondgebied te betreden.